In de media verschijnen regelmatig berichten over bestuurdersaansprakelijkheid. Sinds de invoering van de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR) in 2021 gelden ook voor verenigingen en stichtingen strengere regels. Dat betekent dat bestuurders zich bewust moeten zijn van hun taken en verantwoordelijkheden: bij onbehoorlijk bestuur kunnen zij in bepaalde gevallen persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.
Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat bestuurders hun taken naar behoren moeten uitvoeren. Doen zij dat niet, dan zijn zij hoofdelijk aansprakelijk: iedere bestuurder kan dus voor het geheel worden aangesproken. Uitzondering geldt wanneer een bestuurder – gezien de taakverdeling – geen ernstig verwijt treft en hij of zij tijdig passende maatregelen heeft genomen (art. 2:9 BW).
Wat exact wordt verstaan onder ‘behoorlijk’ dan wel ‘onbehoorlijk’ bestuur is niet gedefinieerd in de wet maar wordt aan de hand van concrete situaties ingevuld door de rechtspraak, gedragscodes, literatuur en actuele ontwikkelingen. De rechter beoordeelt of een gemiddeld bestuurslid onder dezelfde omstandigheden dezelfde keuze had kunnen maken. In dat geval is van aansprakelijkheid vaak geen sprake.
De interne aansprakelijkheid ziet op de verhouding tussen bestuurders en de vereniging zelf. Hoewel het in de praktijk niet vaak voorkomt dat een bestuurder die zich naar beste kunnen inzet aansprakelijk wordt gesteld, kan dit wel gebeuren bij beslissingen met grote financiële gevolgen, bijvoorbeeld bij investeringen of het afsluiten van een lening met borgstelling. Bij faillissement kan bovendien sprake zijn van aansprakelijkheid als kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement is (WBTR).
Interne aansprakelijkheid kan spelen wanneer:
Bij externe bestuurdersaansprakelijkheid gaat het om partijen die een relatie hebben met de vereniging. In beginsel wordt de vereniging zelf aangesproken. Een bestuurder kan echter persoonlijk aansprakelijk zijn wanneer hem een ernstig verwijt treft. Dat kan bijvoorbeeld bij fraude, het bewust aangaan van verplichtingen die de vereniging niet kan nakomen, of wanneer een bestuurder verhaal door schuldeisers frustreert.
Om als vrijwilliger met meer zekerheid een bestuursfunctie te vervullen, is het belangrijk om risico’s zoveel mogelijk te beperken. Dat begint bij heldere afspraken over besluitvorming en toezicht, en bij het actueel houden van statuten en reglementen conform de WBTR. Let er ook op dat bestuurders met een tegenstrijdig belang niet deelnemen aan besluitvorming, zoals de WBTR voorschrijft, en dat décharge door de ALV bestuurders niet vrijwaart voor onbekende of verzwegen feiten.
Daarnaast kan een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering uitkomst bieden. Verenigingen kunnen die zelf afsluiten, maar vaak bieden sportbonden collectieve verzekeringsmogelijkheden. Het advies: vergelijk meerdere polissen, niet alleen op premie, maar vooral op de voorwaarden.